Utrecht: P. den Boer, 1904. — 244 p.
De voltooiing van dit proefschrift is mij eene gereede aanleiding, om bij het beeindigen mijner studien aan de Utrechtsche Akademie een woord van dank te wijden aan de Hoogleeraren in de Faculteit der Rechtsgeleerdheid voor het van hen genoten onderwijs.